met natuurwezens op weg 
 

Onze zoektocht

 

Toen er in 1985 door de Antroposofische Vereniging een weekend werd georganiseerd over natuurwezens, waar enkelen van mijn kennissen heen gingen, was ik nieuwsgierig: natuurwezens? Bestaan die?
Ik  was net 4 jaar met antroposofie bezig, had mijn eerste boeken gelezen, de eerste therapieën meegemaakt van een antroposofisch arts. En ik nam het serieus, Steiner zei zinnige dingen, vond ik.
Zo ging ik met een vraagteken naar dit weekend. En kwam er uit met een hypothese: “misschien bestaan er wel natuurwezens”. Johan vond het een boeiend onderwerp en leefde daarna ook met de hypothese.
Een half jaar later werd onze dochter geboren, die -toen ze bijna drie was-, regelmatig opmerkingen maakte waaruit we concludeerden dat ze een kabouter zag. Ze zag bijvoorbeeld ‘een meneer met een hoge muts’ en wilde toen we die plek verlieten hem groeten: “dag meneer.” Op de conferentie had ik gehoord dat kabouters in Nederland vaak een puntige aura hebben en ze daarom vaak met een puntmuts worden afgebeeld.
We gingen het boek van Tomte Tummetot voorlezen aan haar en haar broertje. Daardoor geïnspireerd ontstond het initiatief ’s avonds melk klaar te zetten voor onze huiskabouter.
We gingen er maar van uit dat die in ons huis meehielp.
Na een dag zag die melk er leeg uit en hadden we de indruk dat de levenskrachten eruit waren ‘gedronken’. We hebben dit nog eens laten bevestigen in een groepje waar we het over natuurwezens hadden. We namen twee flesjes melk mee, een die aan de kabouter was voorgezet en een identiek flesje met melk uit de koelkast. Ook in die groep werd de melk ‘leger’, ‘dunner’, ‘minder samenhangend’ ervaren.
Johan en ik hadden regelmatig aan de eettafel gesprekken over antroposofie en soms had mijn man de indruk dat de huiskabouter meeluisterde of een goede opmerking inbracht die Johan kon opvangen en verwoorden. Hij noemde onze huiskabouter ‘Bout’
Ik was wel eens jaloers, dat hij iets kon opvangen, tot Johan me zei, Bout zegt:  jij vangt ook regelmatig iets op, alleen neem je dat niet serieus. Toen ben ik gaan proberen die denkinvallen niet meer ‘weg te denken’ omdat ik dat zelf wel verzonnen zou hebben. Het criterium bleek te zijn: is dit ook nieuw voor mij, of had ik dit kunnen bedenken?
‘Het denkt in mij’, ‘het voelt in mij’, ‘het wil in mij’, blijken dan impulsen te kunnen zijn die van buiten komen. Of het dan ook een natuurwezen is of iets anders moesten we dan leren te onderscheiden. Door innerlijk of hardop te vragen: komt deze impuls van jou, huiskabouter, of van jou, boom waar ik nu voor sta en tegen praat kwamen er nieuwe invallen en leerden we wanneer een natuurwezen tegen ons sprak.
De oefening van Dorian Schmidt om ‘Gedachtenrust’ te creëren en in ons hart ‘Gelijkmoedigheid‘op te roepen waren heel behulpzaam om in de natuur de stemmingen van verschillende elementenwezens te ervaren. Inmiddels zijn we veel ervaringen rijker.